Op 31 maart stelde de OESO haar milieuprestatierapport voor België voor. Daarin erkent de organisatie dat België vooruitgang geboekt heeft maar ons land krijgt ook een hele reeks aanbevelingen omdat we er met het huidige beleid bijlange niet zullen geraken. Ter herinnering: in 2050 moeten we klimaatneutraal zijn maar ons land heeft ook nog een heel aantal andere doelstellingen te halen, rond lucht, water, milieu, biodiversiteit, gevaarlijke stoffen… Die doelstellingen zijn er niet om België te pesten. Die zijn er omdat we anders ons steentje blijven bijdragen aan de opwarming van de aarde, de vernietiging van ons natuurlijk kapitaal en de biodiversiteit, de slechte lucht die we dagelijks inademen, enzovoort. Die doelstellingen zijn er dus voor onszelf, om het hier leefbaar te houden, om hier te kunnen blijven leven.
We kregen dus een slecht rapport. Inderdaad, we zijn een beetje vooruitgegaan maar een beetje minder gebuisd is nog altijd gebuisd. Volgens de OESO komt dat vooral omdat de bevoegdheden in ons land versnipperd zijn en er geen samenwerking is. Er zijn heel veel initiatieven, sommige zijn heel lovenswaardig en hebben impact maar we hebben zoveel beleid dat we het niet kunnen opvolgen. Daardoor voelen zij die zich niet aan de regels houden, te weinig wat de gevolgen zijn.
Eerlijk, ik werd niet vrolijk van de voorstelling van het rapport en de commentaren van de experts. “We hebben een systeemshift nodig. Als we ons enkel bezighouden met beter te doen wat we vandaag al doen, dan komen we er lang niet”, zei Hans Bruyninckx, de directeur van het Europese Milieu Agentschap. Hij zei dat trouwens ook al op de tweede Vlaamse klimaattop in 2016 maar sindsdien is er niets veranderd.
“Aan het werk dan”, dacht ik, “geen moment te verliezen.”
Maar toen ik daarna de commentaren op het rapport zag, geformuleerd door de bevoegde beleidsmakers en de middenveldorganisaties in Vlaanderen, kon ik mijn ogen niet geloven. Zij klopten zichzelf één voor één op de borst: wat doen wij het goed!
De Vlaamse beleidsmakers schitterden trouwens door hun afwezigheid tijdens de voorstelling van het rapport. De federale minister, Zakia Khattabi, en de regionale collega’s uit Brussel en Wallonië, waren op de afspraak. Maar de minister van omgeving, Zuhal Demir, en haar volledige kabinet, waren verhinderd. Geen tijd, verkeerde prioriteit?
Volgens de Vlaamse minister feliciteert het rapport Vlaanderen voor de voortrekkersrol die het wereldwijd speelt in het circulair omgaan met materialen en bodem. Inderdaad, het rapport noemt OVAM, Vlaanderen Circulair en onze recyclagesector als goede voorbeelden maar het zegt in één adem dat we wel goed recycleren, maar absoluut te weinig doen met de materialen die we recycleren. Het percentage circulair gebruikte materialen hangt ergens rond de 12% en stijgt erg langzaam. Bovendien zijn de secundaire toepassingen bijna altijd minderwaardige toepassingen. We slagen er dus niet in om onze materialen te blijven hergebruiken.
Ik weet het, communicatie is belangrijk en de manier waarop je iets uitlegt, vormt de perceptie. “We doen goed ons best en daar zijn we trots op”, vinden we in Vlaanderen. Mij is altijd verteld: “Een peuter die in zijn broek doet, doet ook goed zijn best.”
Een slecht paasrapport dus met heel wat onvoldoendes. “Proficiat, Vlaanderen en bij uitbreiding, België. We zijn goed bezig.”
(Hilde De Wachter is hoofdredacteur van ecoTips)