De verplichting door de EU om mobiele apparaten via USB-C te laden zal niet enkel binnen Europa effect hebben, schrijft Renaud Foucart, hoogleraar economie aan de Universiteit van Lancaster. Via het ‘Brussel-effect’ zal de hele wereld volgen.
We hebben het allemaal wel al meegemaakt: een oplader lenen om vervolgens te ontdekken dat die niet compatibel is met je telefoon. En we vragen ons allemaal af wat te doen met de stapel kabels van al die apparaten die we ooit hebben gekocht.
Maar die ongemakken zijn binnenkort verleden tijd. De EU heeft onlangs immers beslist dat alle kleine en middelgrote draagbare apparaten eind 2024 een USB-C-oplaadpoort moeten krijgen. Laptops krijgen nog respijt tot 2027.
Ook ‘ontbundelen‘ wordt verplicht: opladers komen niet meer bij nieuwe telefoons, maar moeten apart worden aangeschaft indien nodig.
“Deze wet maakt deel uit van een bredere EU-inspanning om producten in de EU duurzamer te maken, elektronisch afval te verminderen en het leven van consumenten gemakkelijker te maken”, zei de EU in de aankondiging.
Geen verrassing
De Europese Commissie praat al sinds 2009 met de industrie over de noodzaak van een gemeenschappelijke oplader, en veel fabrikanten hebben hun productie al afgestemd op de nieuwe regel. Als gevolg hiervan zijn er nu meer dan dertig verschillende modellen opladers teruggebracht tot slechts drie: de nieuwe standaard USB-C, mini-USB en de Lightning-oplader van Apple.
Een standaard oplader voor alle apparaten moet verspilling tegengaan en goedkoper zijn, én het leven van de consument gemakkelijker maken – wat kan daar mis mee zijn?
Volgens Apple veel. Het technologiebedrijf heeft kritiek op het plan, en argumenteert dat de regelgeving toekomstige innovatie kan belemmeren. Maar de nieuwe regels betekenen dat het hoe dan ook gedwongen is om USB-C-oplaadmogelijkheden toe te voegen aan zijn volgende generatie telefoons. Het toont de kracht van de EU om de ontwikkeling van markten en industrieën buiten haar grenzen te beïnvloeden.
Apple en critici maken zich zorgen dat een verplichte gemeenschappelijke oplader innovatie zou kunnen verstikken, omdat het onmogelijk wordt om nog betere versies te ontwikkelen. Een onderzoek in opdracht van Apple schat het potentiële waardeverlies voor consumenten door het blokkeren van innovatie op dit gebied in de miljarden.
De Commissie van haar kant stelt dat de wetgeving flexibel genoeg is om innovatie vrije baan te laten. De wet zoekt zelfs expliciet naar een gemeenschappelijke standaard voor draadloos opladen zodra de technologie volwassen genoeg is. De standaard zou tegen 2026 kunnen worden aangenomen, met als enige beperking dat de toekomstige draadloze standaard voor alle bedrijven hetzelfde moet zijn.
Vervelende kleine broers
Een gemeenschappelijke norm is overigens vaak ook in het belang van fabrikanten. Het helpt de kosten te verlagen en biedt een gelijk speelveld voor de concurrentie. Het vooruitzicht van een toekomstige gemeenschappelijke norm kan concurrenten ook net stimuleren om de winnende technologie te leveren. Vaak leidt dat tot samenwerking zonder tussenkomst van de overheid.
USB is daar een schoolvoorbeeld van. De technologie werd ontwikkeld door grote technische spelers zoals Microsoft, HP en zelfs Apple. Het verschil met de Lightning-opladers van Apple is precies dat die technologie niet gestoeld is op samenwerking, maar exclusief eigendom is van Apple. Iedereen kan een USB-poort aan een apparaat toevoegen, maar alleen Apple-producten kunnen de Lightning-poorten gebruiken.
Economen noemen dit een “vervelende kleine broer”-situatie. Apple is verreweg het grootste technologiebedrijf ter wereld. Iedereen wil compatibel zijn met Apple, maar het bedrijf wil exclusiviteit. Het belangrijkste risico van de nieuwe regelgeving is dus misschien niet dat het innovatie in het algemeen belemmert, maar dat het nieuwe exclusieve Apple-ontwerpen blokkeert.
Als zodanig heeft de EU gekozen voor het collectieve voordeel van een gemeenschappelijke norm versus het voordeel dat sommige consumenten kunnen halen uit de exclusiviteit van Apple-producten. Andere regelgevers vinden het misschien belangrijker om de winsten van Apple niet te schaden, maar de EU lijkt van mening dat die winsten niet relevant zijn voor het welzijn van de Europese burger.
Wereldwijde gevolgen
Toch zal het besluit van de EU waarschijnlijk wereldwijde gevolgen hebben. Zodra fabrikanten overstappen om de gemeenschappelijke oplader voor Europese klanten aan te bieden, kan het een dure zaak zijn om een andere technologie voor andere delen van de wereld te produceren.
Zodra een product voldoet aan de EU-regelgeving, zien bedrijven er dus vaak van af om voor de rest van de wereld nog een andere versie te ontwikkelen. EU-regels op het gebied van gezondheid en veiligheid, recyclage of chemische producten dwingen zo vaak fabrikanten wereldwijd om hun praktijken te wijzigen. En wanneer een kleinere speler zoals het Groot-Brittannië er toch op staat een eigen certificering uit te werken, wordt dat meestal een dure bureaucratische oefening van replicatie.
Neem nu de GDPR-wetgeving. Sinds 2016 hebben websites over de hele wereld hun de gebruikerservaring aangepast om te voldoen aan de Europese wetgeving inzake gegevensbescherming. Bedrijven zoals Facebook en Google hebben hun zakelijk model aangepast om aan de Europese regels te voldoen, waardoor ze minder geld kunnen verdienen aan consumentendata. De bedrijven zijn niet verplicht om de Europese regels overal ter wereld toe te passen, maar ze vinden het vaak makkelijker om dat zo te doen.
Het Brussel-effect
Dat staat bekend als het ‘Brussel-effect‘: de vertegenwoordigers van de 400 miljoen Europeanen zetten vaak ook de standaarden voor de rest van de wereld. Beslissingen rond standaardisering en regelgeving worden doorgaans genomen na een analyse van de kosten en baten. In het geval van GDPR wijzen studies erop dat privacy een aanzienlijke kost op het vlak van innovatie vraagt.
Amerikaanse wetgevers vinden die kost te hoog, maar hun voorkeur is grotendeels irrelevant geworden. De grootste techbedrijven zitten in de VS, maar hun regulering gebeurt in de praktijk in de EU, om de simpele reden dat Brussel eerst actie ondernam.
In het geval van de doorsnee oplader is het risico op het vlak van innovatie waarschijnlijk minimaal en kan de consument blij zijn met de nieuwe regels. Het onderliggende probleem is in feite democratisch: standaarden worden vaak bepaald door wetgevers die het eerste in actie schieten. Veel anderen moeten vervolgens meekijken vanop de zijlijn hoe de markten zich ontwikkelen.