Doorheen Europa geniet slechts 15% van de natuurgebieden die onder de Habitatrichtlijn vallen, een goede beschermingsstatus. Voor 81% is de beschermingsstatus matig of slecht. Slechts een kwart van de dieren- en plantensoorten kent een goede bescherming.
Op 14 januari vond in het Europees Parlement een – hoofdzakelijk online – hoorzitting plaats over de ‘zesde massa-uitstervingsgolf’ (zie kader), het toenemende risico op pandemieën en het mogelijke verband tussen die twee. Een verband kan alvast gelegd worden via veranderingen in landgebruik, klimaatopwarming en handel in wilde soorten. Zo kwam onlangs nog in de pers dat ook in Brussel Congolees ‘bushmeat’, waaronder gorillahanden, verkocht wordt. De hoorzitting werd georganiseerd door de Commissie Milieu, Volksgezondheid en Voedselveiligheid. Wat kan de EU doen om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan in haar strategie voor 2030 en hoe kan ze wereldwijd bijdragen?
Wereldwijd probleem
De voorzitter van de parlementscommissie, Pascal Canfin, partijgenoot van Emmanuel Macron, noemde de toestand van onze biodiversiteit bijzonder zorgwekkend en zelfs mogelijk catastrofaal vanuit economisch en veiligheidsstandpunt.
Dr. Anne Larigauderie, Executive Secretary van het Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES, een VN-organisatie) leidde de hoorzitting in met data en oplossingsrichtingen op het wereldwijde niveau.
Op de 8 miljoen planten- en diersoorten die de aarde vandaag nog telt, zijn er 1 miljoen met uitsterven bedreigd. Het is cruciaal om de oorzaken van het verlies aan biodiversiteit aan te pakken. De voornaamste oorzaken zijn: verandering in landgebruik, vooral door ontbossing (met name in de tropen) en verdere urbanisatie (vooral in Europa), overbevissing in de oceanen, klimaatverandering, alle vormen van vervuiling (waaronder die door plastics, pesticiden, kunstmeststoffen, zware metalen) en invasieve vreemde soorten. Daarmee wordt bedoeld: goed gedijende planten en dieren die inheemse soorten verdringen en dus de biodiversiteit in de regio waar ze binnentrekken, aantasten.
De onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies zijn: ons gedrag en ons waardesysteem die onze economie, onze instellingen en onze consumptiepatronen bepalen. Die onderliggende oorzaken moeten dus aangepakt worden. Dat is natuurlijk een werk van lange adem. Om de biodiversiteit op korte termijn veilig te stellen, moet er een wereldwijd netwerk van beschermde natuurgebieden tot stand komen. Dat moet representatief zijn voor de verschillende ecosystemen op aarde, goed en efficiënt beheerd worden, een voldoende hoog beschermingsniveau kennen en de gebieden moeten voldoende verbonden zijn met elkaar. Met alleen beschermingsmaatregelen voor natuur, komen we er niet. We moeten behoud van biodiversiteit daarom integreren in alle economische sectoren.
Dat begint met een hervorming van het landbouw- en visserijbeleid. De recepten daarvoor zijn bekend: meer agro-ecologische landbouwpraktijken, verminderen van schadelijke stoffen in de productie van voedsel, gezondere diëten met minder vlees promoten, voedselverspilling tegengaan en de transparantie op de voedingsmarkt vergroten via labels en certificeringen.
Biodiversiteit en gezondheid
Een recenter thema, dat sterk op de voorgrond trad omwille van de coronapandemie, is het verband tussen gezondheid, pandemieën en biodiversiteit. Op dat vlak moeten we veel meer preventief dan reactief zijn: vermijden dat virussen de sprong maken van dieren naar mensen, vergt onder meer het stopzetten van de ontbossing. Die wordt onder andere veroorzaakt door de toenemende vraag naar vlees en palmolie maar ook door de handel in wilde dieren, pels en ‘bushmeat’.
We moeten waarschuwingssignalen en hotspots van infecties op tijd ontdekken en dat vergt een beter monitoringsysteem. IPBES raadt een nauwere samenwerking aan tussen sectoren die voordien zelden samenwerkten, zoals de geneeskundige en de diergeneeskundige sector, en de sectoren bosbeheer en natuurbehoud. Het doel: een ‘one health’-benadering.
Maatregelen afstemmen
Dit jaar vinden zowel COP15 als COP26 plaats. COP15 slaat op de 15de VN-bijeenkomst van de partijen die betrokken zijn bij de Conventie voor de Biologische Diversiteit. De conferentie vindt plaats in het tweede kwartaal van 2021, in Kunming, China.
COP26 is de 26ste VN-conferentie over klimaatverandering, die van 1 tot 12 november plaatsvindt in Glasgow, UK. Pro memorie: de Akkoorden van Parijs werden op COP21 ondertekend, in 2015.
Deze bijeenkomsten bieden perspectieven om maatregelen voor biodiversiteit te koppelen aan maatregelen tegen de klimaatverandering. IPBES zal ook nauw samenwerken met IPCC. Dat is het Intergovernmental Panel on Climate Change, een orgaan van de VN dat de wetenschappelijke data over klimaatverandering bestudeert en beoordeelt. De link tussen de opwarming en biodiversiteit is duidelijk: bossen absorberen een derde van de wereldwijd uitgestoten koolstof. We hebben die dus nodig in de strijd tegen verdere klimaatopwarming. De grootschalige omzetting van bosland naar plantages voor biobrandstoffen zou wel eens zeer nadelig kunnen uitdraaien, zowel voor de biodiversiteit als voor de voedselvoorziening.
Er zijn langs de andere kant ook ‘nature based solutions’ om klimaatveranderingen te helpen opvangen, zoals het behouden of creëren van natuurlijke natte zones, die meteen ook zorgen voor een grotere biodiversiteit.
Verder is de integratie van biodiversiteit in de economische en financiële sectoren heel belangrijk. Zo moeten subsidies voor economische activiteiten die schadelijk voor de natuur zijn, afgeschaft worden volgens Larigauderie. Een andere maatregel is ‘natural capital accounting’: een manier om natuurvernietiging door te rekenen in het financiële systeem. Marktgebaseerde instrumenten zoals certificering en waardeketens met minder negatieve impact op de natuur moeten we aanmoedigen.
Europees niveau: doelen niet gehaald

Dr. Hans Bruyninckx, Executive Director van het European Environment Agency (EEA) gaf een gelijklopende boodschap mee. Ondanks het feit dat de EU al tientallen jaren een natuurpolitiek heeft, merken we een achteruitgang in soorten, habitats en de algemene kwaliteit van biodiversiteit en ecosystemen. Daardoor treedt er ook een verlies aan genetische diversiteit op.
Een slecht punt voor beleidsmakers daarbij: de EU stelde wel politieke natuurdoelen, maar die zijn niet gehaald. De implementatie van de regelgeving laat dus te wensen over. In 2000 was het doel om biodiversiteitsverlies tegen 2010 te stoppen. Dat is niet gelukt. Toen beslisten we dat we dat doel zouden bereiken tegen 2020 maar ook dat is niet gelukt.
Volgens Sabien Leemans, Senior Biodiversity Policy Officer bij WWF komt dat omdat vrijwillige overeenkomsten onvoldoende effectief zijn, omdat er onvoldoende toepassing en handhaving van de bestaande wetgeving is, omdat de oorzaken van biodiversiteitsverlies nooit aangepakt werden, omdat er gebrek aan financiering is en omdat de EU en de lidstaten nog steeds subsidies voor schadelijke activiteiten goedkeuren.
Het is pas sinds de Commissie-Von der Leyen dat het belang van biodiversiteit zichtbaar geworden is op het hoogste politieke plan, volgens Leemans: voornemens tegen klimaatverandering werden samen met de biodiversiteitsstrategie en de ‘farm-to-fork’-strategie uitgeschreven. De doelstellingen liggen hoog, maar WWF vreest dat de biodiversiteitsstrategie zal eindigen met lippendienst. Zo heeft het Europees Parlement recent de kans gemist om de koers van het landbouwbeleid om te gooien in de richting van ambitieuze natuurdoelstellingen. Ze mist ook grootschalige investeringen in natuurherstel. Indien we niet nu al een tandje bijsteken, zitten we in 2030 weer in hetzelfde schuitje: we zullen de doelstellingen niet gehaald hebben.
Ook Katia Karousakis, Teamleader Biodiversity bij de afdeling Milieu van de OESO, herhaalt dat de maatregelen en de financiering voor biodiversiteit opgeschaald moeten worden, negatieve subsidies afgeschaft en financiële en marktgerichte instrumenten aangepast. Eigenaardig genoeg is er in de OESO-landen, ondanks de verhoopte en aangekondigde omslag naar een duurzame economie in het coronajaar, nauwelijks enige verbetering merkbaar in de financiële en andere marktinstrumenten voor meer biodiversiteit. Een cijfer dat verontwaardiging opwekt, is het totaal geschatte bedrag dat voor biodiversiteit gespendeerd werd uit private én publieke middelen: 78 tot 91 miljard dollar, tegenover 500 miljard dollar overheidsgeld dat geïnvesteerd wordt in activiteiten die schadelijk zijn voor de biodiversiteit.
Economisch belang
De oorzaken voor biodiversiteitsverlies in Europa zijn gelijkaardig aan deze die wereldwijd gelden: landbouwpraktijken, aanhoudende fragmentatie van landschappen, vervuiling, invasieve vreemde soorten en in toenemende mate de klimaatverandering.
Gelukkig is er vandaag een breder begrip voor het feit dat verlies aan biodiversiteit niet enkel belangrijk is voor, bij wijze van spreken, vogelliefhebbers en natuurwandelaars. Biodiversiteitsverlies heeft consequenties voor onze economie, zuiver water, zuivere lucht en bestuiving, maar ook voor onze gezondheid. Dat gaat breder dan de huidige discussie over de pandemie: er zijn immers meer verbanden tussen menselijke gezondheid en omgevingskwaliteit. Denk aan waterkwaliteit, zuivere lucht, fijnstof, allergieën, ecotoxiciteit. Het gaat bovendien over niet-materiële zaken, zoals ongelijke toegang tot natuur en de gevolgen daarvan op de mentale gezondheid.

De EEA hield in de tweede helft van 2020 een reeks conferenties, onder meer in samenwerking met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Daaruit bleek een bijzonder sterk verband tussen het verlies aan biodiversiteit en ecosystemen enerzijds en de intervallen waarin pandemieën en epidemieën voorkomen anderzijds. Dat is volgens Hans Bruyninckx op zich al een behoorlijk duidelijke waarschuwing. Ter illustratie daarvan, gaf Peter Daszak van IPBES mee dat bijna alle grote virusuitbraken deze eeuw veroorzaakt werden door zoönosen – het overgaan van ziektekiemen van dieren op mensen: COVID-19, HIV/AIDS, Ebola, Zika, SARS en Influenza A (H1N1/H2N2). Naar schatting circuleren er 1,7 miljoen nog niet ontdekte virussen in het wild. Tussen 631.000 en 827.000 daarvan zouden mensen kunnen besmetten. Naast het feit dat deze ziektes nog maar eens de kloof aantonen tussen zorg en overlevingskansen in rijke en arme landen, gaat het globaal over een economische miljardenkost. Tegenover een jaarlijkse kost van meer dan een biljoen (1.000 miljard) dollar, staan preventieve strategieën die tussen 22 en 32 miljard dollar zouden kosten.
Oplossingen
Oplossingen op Europees niveau werden uitgeschreven in de Europese Green Deal. Om te beginnen natuurherstel. Herstel is een doel dat veel verder gaat dan het oorspronkelijke ‘stoppen van de achteruitgang’. Dit realiseren is een fundamentele omslag, want het vereist een ombuigen van de huidige trends in de economie en het landschapsbeheer. Als we bijvoorbeeld willen werken aan verbindingen tussen de natuurgebieden, zal dat niet vanzelf gebeuren. Het zal politieke moed vergen.
Daarnaast moeten we naar een natuurgericht beheer van de gebieden. Ook niet-beschermde gebieden moeten beheerd worden volgens ‘eco-based management’. Zelfs al zouden we 30% van het Europese grondgebied als natuur bestemmen, dan volstaat dat niet om de biodiversiteit te behouden of te herstellen. Daartoe moeten ook de tussenliggende gebieden zo veel mogelijk natuurgericht beheerd worden.
Voeding, gezondheid, milieu
Ons voedingssysteem is, wetenschappelijk bekeken, ideaal voor de uitbraak van epidemieën. Kijk bijvoorbeeld naar de uitbraken van de vogelgriep in kippenkwekerijen, verschillende ziekte-uitbraken in industriële varkensstallen, de gekkekoeienziekte. Dat heeft te maken met het gebrek aan genetische diversiteit, die in de kippensector bijvoorbeeld tot bijna 0 herleid is. Onze productiedieren worden gekweekt in omstandigheden die ver verwijderd zijn van wat hun natuurlijke omgeving zou zijn. Daar komt een sterke medicalisering bovenop, wat de natuurlijke weerstand van de dieren aantast. In de akkerbouw komen nog te veel monoculturen voor, wat pesticiden en kunstmatige bemesting vergt. Dat alles vergroot de kans op zoönosen.
In ons Europees voedselsysteem brengen we bovendien externe milieu- en natuurschadelijke landbouwpraktijken binnen: ontbossing en grootschalige monoculturen in andere continenten bestendigen mee onze exuberante voedingsstijl. De verdrukking van inheemse volkeren en de vaak ongecontroleerde milieuvervuiling die daarmee gepaard gaat, zijn bekend.
“In navolging van het ‘Health and Climate Change Observatory’ moeten we misschien ook een ‘Health and Biodiversity Observatory’ opzetten”, meent Hans Bruyninckx. “Er is meer dan genoeg wetenschappelijke grond om een verband te leggen tussen natuur, gezondheid en klimaatverandering. Een verandering in takswetgeving zou eveneens rekening moeten houden met dat verband.”
Rol landbouwsector
Evelyn Underwood, Senior Policy Analyst, Biodiversity and Ecosystem Services Programme bij het IEEP (Institute of European Environmental Policy, een onafhankelijke denktank), merkt op dat de landbouwsector de Europese biodiversiteitsdoelstellingen eerder als een bedreiging dan als een kans ziet. Zij pleit dan ook eerder voor concrete en meetbare doelstellingen, in plaats van algemene doelstellingen zoals een te beschermen percentage oppervlakte. Door dat laatste zouden de maatregelen met de minste kosten wel eens het pleit kunnen winnen.
Algemene maatregelen zijn ook minder herkenbaar voor de belanghebbenden. Met concrete maatregelen kun je meer mensen meekrijgen. Bovendien kun je een algemeen geformuleerde maatregel niet eenduidig voor elk land, voor elk type landschap of soort opleggen en de concretisering daarvan vergt weer jaren van discussie. Dus liever meteen concrete, specifieke en meetbare kortetermijnmaatregelen uitschrijven. Deze zijn liefst gebaseerd op de doelstellingen en methodes die in de reeds bestaande richtlijnen en aanverwante opgenomen zijn.
Thomas Resl, Directeur van het Oostenrijkse Bundesanstalt für Agrarwirtschaft (een onderzoeksinstelling voor landbouweconomie, onderdeel van het Ministerie voor Landbouw, Bosbouw, Milieu en Waterbeheer) is van mening dat land- en bosbouw de biodiversiteit wel degelijk vooruit kunnen helpen. Vooral in de klein- of middenschalige landbouw of in de biologische landbouw. Zonder gewasbescherming zou de landbouwproductie echter 32% à 34% lager liggen dan in de gangbare landbouw. Toch is 25% van de Oostenrijkse landbouwoppervlakte bestemd voor biolandbouw (zelfs 37% voor weiland).
Uit Oostenrijkse cijfers blijkt dat het opbrengstverlies zonder pesticiden nogal afhankelijk is van de teelt. Voor sojateelt is het relatieve verlies beperkt tot 9%, voor de meeste graangewassen gaat het ongeveer over een derde opbrengstverlies. Maar bij aardappelen loopt het op tot bijna de helft. Het type landschap speelt ook een rol: in vochtige gebieden zijn de opbrengstverliezen hoger dan in drogere streken. Ook dat is een reden om de maatregelen concreet en gebiedsspecifiek te maken.

Op zich kent een biolandbouwlandschap een grotere biodiversiteit dan de klassiek bewerkte monoculturen maar doordat je er meer oppervlakte voor nodig hebt om dezelfde hoeveelheid voedsel te produceren, zou je wel eens kunnen eindigen met minder biodiversiteit in het geheel.
De Europese biodiversiteitsstrategie voorziet dat minstens 10% van het landbouwland voorbehouden zou moeten worden om te werken aan biodiversiteit. De ‘farm-to-fork’ strategie stelt dat pesticidengebruik met de helft zou moeten verminderen en dat het areaal voor biolandbouw moet uitbreiden tot 25% van de landbouwoppervlakte. Op zich vindt Resl het goede maatregelen maar we moeten nagaan wat positieve en negatieve eindeffecten zijn, ook per regio. Daarbij moeten we bovendien vermijden om onze landbouwlasten af te wentelen op landen in andere continenten.
Wat is het zesde massa-uitsterven? In de afgelopen 5 miljoen jaar zijn er vijf grote uitstervingsgolven geweest. Natuurlijk zijn er continu soorten die uitsterven en ontstaan, in een verschillend tempo. Maar in de vijf gevallen van massa-extinctie spreken we over het wereldwijde verdwijnen van telkens 75 tot 90% van de toen levende organismen. De bekendste is het uitsterven van de dinosauriërs in de periode van de overgang van het Krijt naar het Tertair (66 miljoen jaar geleden). Het betekende het einde van alle niet-vliegende dinosauriërs, waardoor er ruimte ontstond voor de snelle evolutie en diversificatie van zoogdieren en vogels. Die uitstervingsgolf was spectaculair en uitzonderlijk. Uitzonderlijk omdat ze hoofdzakelijk door de inslag van een kolossale asteroïde werd veroorzaakt. De meeste andere massa-extincties waren het gevolg van veranderingen in de koolstofcyclus. Die hadden op hun beurt verschillende natuurlijke oorzaken die mekaar beïnvloedden en versterkten. Hetzelfde zien we vandaag gebeuren, maar de oorzaak ligt in door de mens uitgestoten broeikasgassen. Volgens een aantal bronnen staan we weer voor een massale uitstervingsgolf. Dit keer zou de soort homo sapiens zelf mee het slachtoffer kunnen zijn.