Aan het huidige tempo zal het honderdvijftig jaar duren om de biodiversiteit in Afrika in kaart te brengen, schrijven zoölogen Søren Faurby en Harith Omar Morgadinho Farooq in een opiniestuk. Dat moet sneller, want “je kunt niet beschermen wat je niet kent.”
Het Afrikaanse continent barst van de biodiversiteit. Dankzij uiteenlopende vegetatiezones – van mangroves tot woestijnen en van mediterrane begroeiing tot tropische wouden – telt het bijna een kwart van alle dier- en plantensoorten in de wereld.
Maar biodiversiteit is niet alleen mooi: het is essentieel voor ons overleven. De natuur biedt immers cruciale ecosysteemdiensten voor de mens: voedsel, kledij, drinkbaar water en zelfs de lucht die we inademen. Het verlies van wat een onbelangrijk diertje lijkt, zoals een bijensoort, kan tot het uitsterven bepaalde plantensoorten leiden. En dat kan dan weer de mens of andere soorten treffen.
Onontgonnen gebieden verkennen
Experten schatten dat alle landen ter wereld de biodiversiteit op 30 procent van hun grondgebied moeten beschermen tegen 2030 om de teloorgang van de biodiversiteit te stoppen.
Maar wij stellen in ons onderzoek vast dat enorme regio’s in Afrika nog niet eens bestudeerd zijn, en dat we dus niet weten welke soorten er leven. Dat komt omdat wetenschappers blijven terugkeren naar gebieden waar de biodiversiteit al in kaart is gebracht, eerder dan nieuwe, ongekende gebieden te bezoeken.
We tonen aan dat het aan het huidige tempo honderdvijftig jaar zal duren om elk gebied in Afrika van honderd op honderd kilometer één keer te kunnen bezoeken. En één bezoek is lang niet genoeg: om de helft van alle soorten in een gebied te documenteren zijn tot 27 trips nodig.
Als wetenschappers dus niet snel naar onontgonnen gebieden trekken, blijven duizenden dier- en plantensoorten onbeschreven. En die gegevens zijn net cruciaal om te weten waar soorten leven en hoe ze best beschermd worden. We kunnen niet beschermen wat we niet kennen.
lees ook
Waardevolle ecosystemen in Afrika en Latijns-Amerika in vizier van palmolieplantages
Misleidende maatregelen
Onze schattingen gaan enkel uit van vogels, zoogdieren en amfibieën – drie goed bestudeerde groepen. De kenniskloof is waarschijnlijk nog veel groter bij planten, schimmels en insecten, die vaak minder aandacht krijgen.
Wij wilden op basis van de data een visuele kaart maken van de gebieden die nog niet of onvoldoende onderzocht zijn. Als wetenschappers de natuur intrekken, dan verzamelen ze specimen die eindigen in collecties van musea en dus in hun databases opduiken. Al die databases zijn verzameld in de Global Biodiversity Information Facility, en die hebben wij als startpunt gebruikt.
Om het aantal expedities in elke regio van honderd bij honderd kilometer te bepalen, telden we het aantal jaren waarin er minstens één amfibie, vogel of zoogdier gemeld was in dat bepaalde gebied.
Daaruit blijkt dan de huidige praktijk veruit tekortschiet om de Afrikaanse biodiversiteit adequaat te classificeren en in kaart te brengen. Dat kan leiden tot misleidende en zelfversterkende beschermingsmaatregelen: regio’s worden dan als belangrijk beschouwd omdat ze beter onderzocht zijn, eerder dan om hun werkelijke biodiversiteitswaarde.
lees ook
COP15 over biodiversiteit: wereldwijd akkoord erkent inheemse volken als beschermers van de natuur
Meer samenwerken
Er zijn manieren om daar wat aan te doen. Overheden, bedrijven en filantropen die onderzoek financieren, zouden actief projecten moeten promoten in gebieden waar basisgegevens over biodiversiteit ontbreken.
Onderzoekers zouden intussen de reikwijdte van hun zoektocht moeten vergroten. Gezien de logistieke en juridische uitdagingen bij veldwerk in grote delen van Afrika, moeten ze zoveel mogelijk samenwerken met specialisten in verschillende instellingen en domeinen om op verantwoorde wijze het maximaal mogelijke aantal soorten te bemonsteren.
En er is een grote behoeft aan samenwerking over de grenzen heen. Onderzoek in Afrika wordt nog altijd grotendeels uitgevoerd door Europese en Noord-Amerikaanse instellingen. Zij moeten echt samenwerken met lokale universiteiten, en niet enkel lokale mensen als veldassistenten gebruiken.
En tot slot moet op regeringsniveau het vergunningsproces voor veldwerk transparanter worden en online beschikbaar zijn voor elk land op het continent, om onderzoek naar biodiversiteit aan te moedigen en te stroomlijnen.